Geacht College,
Op 26 januari jl. heeft rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in 4 beroepszaken[1] waarin wordt verzocht om handhavend optreden door GS t.a.v. activiteiten waarvoor ten tijde van het PAS slechts een meldingsplicht gold, maar waarvoor nu – sedert 3 jaar na dato PAS uitspraken – een vergunningsplicht geldt. T.a.v. deze groep heeft de Provincie tot nu aangevoerd dat deze zogenaamde melders te goeder trouw hebben gehandeld en hen geen verwijt kan worden gemaakt dat zij in overtreding zijn. Handhaving zou dan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
De rechter komt nu tot het oordeel dat overheden de natuurbelangen die voor handhaving pleiten en anderzijds de belangen die tegen handhaving pleiten tegen elkaar zorgvuldig dienen af te wegen en daarbij in het algemeen veel gewicht moeten toekennen aan de daadwerkelijke handhaving van een overtreden wettelijk voorschrift. Bovendien moet er voor het legaliseren van deze activiteiten stikstofruimte zijn. Ondanks dat er nu via Wsn maatregelen worden genomen om de natuur te verbeteren en stikstofreductie te realiseren, is er nog geen concreet zicht op daadwerkelijk verbetering van de depositie waarden die zullen nopen tot legalisatie van deze activiteiten. Hierdoor volstaat het niet langer te wijzen naar de methode passende beoordeling die – inmiddels sinds 3 jaar – wordt gehanteerd.
Vorenstaande geeft aanleiding tot de volgende vragen:
- Welke gevolgen hebben de voornoemde uitspraken van de rechter voor het vigerend provinciaal gedoogbeleid?
- Hoe gaat uw College uitvoering geven aan de gevolgen van de uitspraken?
- Hoeveel van de groep ‘melders’ in Limburg is inmiddels gelegaliseerd? En hoe is daarbij te werk gegaan? Waarmee is de benodigde stikstofruimte vrijgemaakt?
Als oplossing voor de stikstofcrisis die na de uitspraak van RvS van 29 mei 2019 ontstond, worden allerlei constructies bedacht, zoals het opkopen van boerderijen in andere provincies of gebruikmaken van stikstofruimte van andere gebruikers die niet meer actief zijn, om allerlei economische ontwikkelingen mogelijk te maken. Per saldo leidt dit vaak tot juist méér uitstoot en depositie van stikstof, dan voorheen. Deze manier van ‘handelen’ in emissierechten wordt met de ‘stikstofbank’ juist nog meer gestimuleerd. Terwijl de juridische houdbaarheid van deze werkwijze zeer in twijfel wordt getrokken door deskundigen.[2]
- Is uw College het met ons eens dat wij in Limburg – anticiperend op het voorkomen van een mogelijke rechtszaak – niet op deze manier om moeten gaan met de aanpak van de stikstofproblematiek?
- Is het waar dat de boerderij de Vliegekamp – ooit inzetbaar voor natuur inclusieve landbouw – nu door de Provincie wordt gebruikt om de stikstofruimte te benutten voor het mogelijk maken van de uitbreiding van de spoorwegterminal in Venlo?
- Indien ja, wanneer en op welke manier is dit gecommuniceerd met PS?
- Had GS de vergunning van de boerderij Vliegekamp (en hiermee ook de stikstofrechten) niet moeten intrekken om aan de verplichtingen uit de Natuurbeschermingswet/de Habitatrichtlijn te voldoen, e.e.a. conform artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb?
Alvast bedankt voor de zorgvuldige beantwoording van de vragen.
Kathleen Mertens
Statenlid
[1] Zaaknummers AWB 20/1923, AWB 20/1926 en AWB 20/1929.
[2] https://www.nrc.nl/nieuws/2022/01/27/wat-je-allemaal-kunt-doen-met-stikstofrechten-van-bedrijven-die-zijn-gestopt-a4083548#/handelsblad/2022/01/28/#104.